Post-truth Jezus (Onzeker Weten)
Waarheid
Eén van de vreemdste paradoxen van de moderne tijd is dat juist in een tijd waarin veel mensen zonder blikken of blozen stellen dat ‘de waarheid niet bestaat’ het opvallend vaak over de waarheid gaat. Sinds het tijdperk Trump zijn termen als ‘post-truth’ en alternatieve feiten niet weg te denken uit het publieke debat. Politici wordt verweten dat ze liegen (oftewel: dat ze de waarheid niet spreken). En elke krant heeft fact-checkers in dienst, die uitspraken op hun waarheidsgehalte beoordelen.
Eerst maar eens de grootste denkfout uit de lucht: ‘de waarheid bestaat niet’ is flauwekul. Om te beginnen omdat de uitspraak een uitspraak doet die zélf claimt waar te zijn. Maar ook om de simpele reden dat je zelfs mensen die het bestaan van de waarheid ontkennen, nooit het volgende zult horen zeggen: feiten bestaan niet. Want natuurlijk bestaan feiten. De huidige president van Amerika noemt zichzelf Joe. Feit. En wie onbeschermd van een hoog gebouw afspringt, valt te pletter. Ook een feit. Maar als feiten bestaan, dan bestaat de waarheid ook. Wat is immers een ‘onwaar feit’? Wat zijn dingen die zowel feitelijk zijn als onwaar? Hoe zou dat eruit zien? Zoiets als: “het is een feit dat de aarde om z’n as draait, maar dat is tegelijk niet waar.” Nee. Feiten impliceren waarheid - en dus bestaat er waarheid als er feiten bestaan.
Voor een typische filosofenvraag, heeft de filosofiegeschiedenis maar weinig verschillende antwoorden voortgebracht op de vraag ‘wat is waarheid’. Aristoteles had het over de overeenstemming van wat we zeggen met hoe iets is. De uitspraak ‘het regent (hier, nu)’ is waar als, tja, als het (hier, nu) regent. In de 20e eeuw kwam de filosoof Martin Heidegger met een andere definitie. Waarheid is geen beschrijvende bezigheid, stelde hij, maar het is iets oorspronkelijkers. Waarheid is: iets nieuws ‘ontdekken’, in welke vorm dan ook. Voor Heidegger is niet alleen de uitspraak E=mc^2 waar maar een schilderij van Vincent van Gogh bevat volgens hem ook waarheid. Het doet de kijker namelijk iets nieuws ontdekken. Waarheid ont-sluit, in plaats van dat het op-sluit (bijvoorbeeld in een formule).
Heideggers definitie is een stuk lastiger te begrijpen dan die van Aristoteles en de precieze uitwerking is voor dit boek ook niet enorm van belang. Wel is het goed om te zien hoe beide denkers aan twee kanten van Copernicus staan. Aristoteles zag de wereld als een afgesloten, begrensd geheel. Heidegger heeft leren denken in de traditie van oneindigheid. Aristoteles’ waarheidsdefinitie sluit op (in formules, in encyclopedieën, in uitspraken). Heideggers waarheidsdefinitie ont-sluit: er is altijd meer te ontdekken, we zullen nooit klaar zijn.
Jezus de filosoof
Vroeger in de kerk hoorde ik een andere definitie van waarheid. Die van Jezus van Nazareth. Hij zei: ‘ik ben de waarheid’ en zijn definitie van waarheid wordt pas sinds enige decennia filosofisch serieus genomen. De uitspraak ‘ik ben de waarheid’ is overigens vandaag de dag niet minder onduidelijk dan dat het voor de eerste hoorders moet hebben geklonken. Misschien zal het altijd wel filosofisch gissen blijven wat Jezus precies in gedachten had. Maar met behulp van de beide einden van het spectrum (Aristoteles en Heidegger) kunnen we er wel wat meer licht op laten schijnen.
Vaak wordt Jezus’ uitspraak modernistisch opgevat: Jezus verklaart zichzelf tot waarheid in de universele, allesomvattende vorm. ‘Ik ben de waarheid’ betekent dan dat alles wat Jezus is en zegt, waar is - hij is de definitie van waarheid zelf. Het is een opvatting die rechtstreeks tegen de postmoderne haren in strijkt. Deze interpretatie stelt namelijk (tegen Markus Gabriël, Nietzsche en de man in de straat in) dat de positie van het hoogste principe, de stoel van God helemaal niet leeg is. Integendeel. Jezus zit erop. Hij is het ultieme sluitstuk, hij is ‘de waarheid’ ‘het leven’. Jezus is wat Markus Gabriël bedoelt met ‘de wereld’. En hij bestaat dus, in deze interpretatie.
Het lastige van deze interpretatie is dat het risico bestaat dat een begrippenapparaat van de 19e eeuw op de premoderne Jezus van Nazareth wordt geplakt. Dat 19e eeuwse begrippenapparaat probeert de bijbel te lezen door de bril van feitelijkheid en natuurwetenschappelijkheid. Het is een 19e eeuws begrippenapparaat dat termen als ‘de onfeilbaarheid van de bijbel’ en de ‘letterlijke interpretatie’ introduceerde die in veel orthodoxe kringen vandaag de dag worden omarmd, maar daarvoor nauwelijks voorkwam. Een begrippenapparaat dat hamert op de historische feitelijke lezing van het verhaal van Noach en Adam en Eva bijvoorbeeld. Een manier van bijbellezen die volgens historici reageert en voortborduurt op de religiekritiek uit de Verlichting, onder invloed van de wetenschappelijke revolutie. De nadruk op onfeilbaarheid en letterlijkheid ontstaat dan ook pas sind die tijd (18e, 19e eeuw). Zou het echt zo zijn dat Jezus met de term ‘waarheid’ dit type wetenschappelijke, onweerlegbare feitelijkheid bedoelde?
Misschien komt Heideggers waarheids-definitie al beter in de buurt bij wat Jezus bedoeld kan hebben: Jezus is de belichaamde ont-dekker. Of in theologische termen: hij doet datgene wat altijd bedekt was, (God) ont-dekken. Hij is, in de woorden van Johannes, de biograaf die Jezus’ waarheidsclaim optekende ‘het vleesgeworden woord’. ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.’ (Joh.1). Deze interpretatie maakt het al een stuk logischer waarom Jezus zijn waarheidsuitspraak plaatste in een opvallend rijtje, dat met feitelijkheid niet zoveel op lijkt te hebben: ‘ik ben de weg, de waarheid en het leven’.
Een radicaal theologische lezing gaat. Het integreert Jezus’ ik-ben-uitspraak met datgene wat hij deed: heilige huisjes omver werpen.
Radicale theologie over de waarheid
De filosoof John Caputo schreef een boek over de nieuwe definitie van waarheid, die hij ‘event’ of ‘gebeurtenis’ noemt. Binnen zijn definitie valt Jezus’ uitspraak beter te begrijpen.
John Caputo maakt een onderscheid tussen ‘namen’ en ‘events’. De naam probeert het ding te pakken waar het naar refereert, maar slaagt daar lang niet altijd in, zeker niet bij grote concepten (zoals ‘de wereld’ of ‘God’). Het maakt dat als Caputo praat over God (als event, niet enkel als naam) hij de volgende uitdrukking gebruikt: ‘God is whatever plaatsvindt in de naam ‘God’’. Het is een deconstructionistische beweging: de naam wordt uitgekleed, gedeconstrueerd, op zoek naar wat er in of achter zit. Het deconstructionisme probeert voorbij de talige muur te kijken. Voorbij het woord, of de ‘naam van God’ dus. Let op, dat is geen destructie van God en niet zo bedoeld ook; het is deconstructie. Op zoek naar dat waar de naam naar verwijst.
Maar natuurlijk zit er iets onmogelijks in deze onderneming. Want zonder woorden, hoe beperkt die ook zijn, maken we geen schijn van kans om de werkelijkheid te beschrijven - en tegelijk reiken diezelfde woorden niet ver genoeg. Maar juist daar waar het onmogelijk wordt, begint het voor Caputo interessant te worden. Hij blijft onvermoeid verder kijken, verder zoeken. Naar iets waarbij woorden verbleken. Iets waar je duizenden pagina’s aan bijbelse poëzie voor nodig hebt om er uitdrukking aan te geven. Het is iets dat in de terminologie van Caputo, Zizek (en meer denkers in dit veld) datgene is wat zijn eigen definitie, zijn naam overstijgt en wat zich nooit helemaal laat samenvallen met een woord, een term, een naam.
Caputo wijst er in zijn werk veelvuldig op hoeveel bijbelse parallellen er bestaan in deze hoogdrempelige filosofie. Het is dit ‘whatever happens in the name of God’ dat aan Abraham en Mozes zijn naam onthult - het waren mensen die nog nauwelijks woorden hadden voor datgene wat hen aansprak. Geen bijbel, geen teksten, geen overlevering. En de naam waarmee dit whatever happens zich vervolgens aan Mozes onthult, is een naam die niemand vervolgens ooit durfde uit te spreken. Het is dit whatever happens dat volgens de bijbel door het menselijk oog niet gezien kan worden (zoals Johannes optekent) en het is dat whatever happens dat koste wat het kost wil voorkomen dat het wordt afgebeeld. De neiging om weg te lopen voor woorden, voor beelden, voor projecties, is in de Abrahamitische tradities groter dan elders. Het is een whatever happens dat elke menselijke woordenschat altijd zal overstijgen, zal blijven uitdagen, zal blijven roepen.
En het is op het niveau van ‘whatever happens in the name of…’ waarop de waarheid zich bevindt, stelt Caputo. Of andersom geformuleerd: als beperkte mensen in een oneindige wereld weten we in ieder geval zeker dat iets groots als ‘de waarheid’ (als het al bestaat) nooit vastgelegd kan worden in onze woorden en namen. Natuurlijk proberen we dat wel (bijvoorbeeld door feiten vast te stellen) en dat moeten we ook zeker blijven proberen, maar er zit iets onmogelijks in deze opgave - en daar moeten we ons bewust van zijn. Caputo gaat nog een stap verder: de waarheid komen we vooral tegen als het licht dat door de scheuren in onze theorieën kruipt. Waarheid is (whatever happens in the name of) een event.
Jezus als wappie
De waarheid zit nooit in het construct. Nooit in het systeem. Nooit in de structuur die we hebben ontwikkeld om ons leven in te vervatten. Als je iets van die constructen, systemen of structuren kunt zeggen, is het dat ze nou juist onvermogend zijn om de hele waarheid te omvatten. En dus is er in de ondermijning, de breuklijnen van het systeem aanzienlijk meer waarheid te vinden. There’s a crack in everything, that’s where the light comes in zei Leonard Cohen al, maar de uitspraak wordt pas echt spannend als je erop door reflecteert.
De beurscrash van 2008 gaf ons meer zicht op waarheid dan de rinkelende kassa’s van de periode daarvoor. De verkiezing van Donald Trump gaf ons meer inzicht in de waarheid dan alle keurige presidenten van daarvoor. Een ontwrichtende pandemie levert ons meer kennis op dan tientallen jaren van relatieve rust. Wie de waarheid op het spoor wil komen, kan zich beter onder wappies begeven dan onder virologen. Wie de waarheid wil kennen, leert meer van de verliezers van de globalisering dan van de winnaars.
“Ik ben de waarheid’, zei Jezus - en hij deed alsof hij God was. In de definitie van Caputo en de postmoderne denkers loopt deze God mee in demonstraties van wappies en gekkies. Niet omdat zij de waarheid in pacht hebben, maar omdat ze laten zien dat elk construct, elk systeem onvermogend is. Het is de God van de hoeren en tollenaars. Een God die niet zichtbaar wordt in de erediensten, maar aan de randen van de beschaving. De God in kamp Moria.
— Gerko Tempelman
Dit stuk is overgenomen uit het boek Onzeker Weten